Toediening en nazicht van wintervoer
's Winters kan het zijn dat de bijen niet toekomen met de honing die men laat zitten. In dat geval, wordt er best bijgevoederd om te verzekeren dat deze kolonies de winter goed doorkomen.
Begin augustus, na de de laatste zomeroogst, maak je je bijen klaar voor de winter, het inwinteren. Voldoende voedsel voorzien hoort hier ook bij. De bijen moeten zeker tot en met april van het voedsel in hun bijenkast leven. Hiervoor is 15 à 18kg opgeslagen voedsel nodig naargelang de sterkte voor kolonies op twee simplexrompen om geen risico te nemen. Het is namelijk beter de bijen wat meer voedsel ter beschikking te stellen, dan in het voorjaar een dood volk op te ruimen. Een kolonie op één simplexromp heeft slechts 10 à 12 kg voeder nodig. Proteïnes bijvoederen in de vorm van pollen is normaal gezien geen vereiste in de winter als je de aanwezige ramen met pollen laat zitten. Liefst laat je gewoon de benodigde hoeveelheid zomerhoning in de kast zitten, wat minder werk voor jou en de bijen betekent. Honingraat aan beide zijden gevuld bevat per 3dm² ongeveer 1kg honing. Voor simplexkasten betekent dit dat een broedraam van ongeveer 3,4dm op 2,0dm met een oppervlakte van 6,8dm², ongeveer 2,2kg honing bevat in de veronderstelling dat ze volledig gevuld is (wat niet altijd zo is). Een volledige wintervoorraad voor een sterk volk op twee rompen komt dus neer op zo’n 8 à 9 broedramen met honing.
Je kunt ervoor kiezen een honingzolder vol honing op je volk te laten staan. Als je al je honingzolders oogst, zul je mogelijks extra voedsel moeten toevoegen onder de vorm van al geoogste honing of kunstmatig voeder (suiker) (zie “Het verstrekken van kunstmatig voeder tijdens het inwinteren”). Inwinteren met honing is wel beter voor de bijen (Papežíková, 2020; Wheeler & Robinson, 2014, Mogren et al., 2018). Als je honing nog in verzegelde ramen zit, kun je simpelweg deze rame teruggeven, anders maak je best een siroop van je vloeibare honing door ze met water te mengen. Als je honing gebruikt om in te winteren, vermijd dan wel liefst honing die rap kristalliseert door een hoog glucosegehalte, zoals koolzaadhoning (en andere planten uit het Brassica-geslacht, als raap), zeeaster en mosterdhoning (Pohl, 2008; Schotman, 1947). Ook honing met veel mineralen, zoals bladhining (honingdauw) en heidehoning, want in de winter kunnen bijen niet gaan ontlasten en mineralen zijn onverteerbaar waardoor de endeldarm overbelast geraakt. Dit kan dan roer (diarree) veroorzaken bij de bijen in de kast. Na de winter zijn deze honingtypes wel geschikt om aan de bijen te voederen. Ook moet het om verzegelde honing gaan. Niet verzegelde honing is te vochting en kan gaan gisten.
Als je suiker of honing bijvoedert in de vorm van een siroop, geef je best herhaaldelijk (om de paar dagen) kleinere porties (bv. telkens 2L) van een 1:1-oplossing (1 kg suiker voor elke L water), als je op tijd inwintert: na de zomerhoningoogst (bv. vanaf begin augustus). Hierdoor worden de ramen niet meteen volledig gevuld, blijft de koningin met regelmaat leggen en blijft er genoeg plaats over in de kast om sterke winterbijen te maken (Pohl, 2008). Ook kan de suikeroplossing gaan gisten bij deze lage concentratie als je grotere volumes voedert. Als je op tijd voedert, hebben de bijen zeker genoeg tijd de siroop genoeg in te dikken en geraken de winterbijen niet uitgeput door nog laat in de herfst te siroop te moeten uitdampen (Joustra, 1936; Melnichuk, 1964 en 1966, Skubida, 1998 volgens Pridal et al., 2023). Bij een latere inwintering (herfst) zijn hogere concentraties suiker aangewezen (bv. 3:2 of zelfs 2:1), aangezien de bijen dit minder moeten indikken en dus sneller kunnen verwerken (Pohl, 2008). Ook komt er zo bij het indikken minder bedampingsvocht vrij, waardoor de kolonie minder afkoelt. Bij hogere concentraties kun je eventueel ook grotere volumes gebruiken, wat dan wel de eileg van de koningin kan blokkeren. Het gebruik van een voederbak bovenop de dekplank geniet de voorkeur, aangezien men hiervoor niet in de kast zelf moet werken, er meer siroop inpast en men het gemakkelijker kan toevoegen. Zie “Het juiste voedertoestel kiezen voor uw behoeften” voor meer informatie over hoe verschillende voedertoestellen. Je kunt ervoor kiezen siroopoplossing voor meerdere keren te maken, maar deze moet je dan wel in de koelkast bewaren (1:1-oplossing niet meer dan enkele dagen). Haal de siroop op tijd terug uit de koelkast om ze te laten opwarmen vooraleer ze aan de bijen toe te dienen.
NB: Wanneer je berekent hoeveel je moet bijvoederen om aan de gewenste hoeveelheid wintervoorraad te komen, moet je rekening houden met de hoeveelheid pure suiker of honing die je toevoegt en niet de siroop (aangelengd met water). De siroop wordt door de bijen namelijk nog uitgedund tot het watergehalte ongeveer 18% is. Een kg opgeslagen voer bevat dus uiteindelijk eigenlijk maar 820g suiker, waardoor je zou denken dat je iets minder suiker moet toevoegen, maar besef ook dat bijen ongeveer 18% van de toegevoegde gevoederde suiker verbruiken tijdens het verwerken van het voeder, waardoor je best gewoon een kg suiker geeft voor elke kg wintervoer die je opgeslagen wilt zien door je bijen. Als je honing voedert in de vorm van siroop, geef je dus bust wel ongeveer 20% meer.
Voorbeeld:
Het is augustus en een sterk volk op twee rompen heeft bijvoorbeeld in totaal 18kg voeder nodig en bezit over 4 volle honingramen (8,8 kg). Je wilt een siroop van sucrose (tafelsuiker) voederen. Je voegt dus minstens 9,2kg suiker toe. Dit betekent dat je ongeveer 20kg (grofweg afgerond naar boven) siroopoplossing 1:1 moet toedienen. 20 kg siroopoplossing zal overeenkomen met ongeveer 16,3L (10L water + 6,3L suiker, want elke gram sucrose neemt ongeveer 0,63mL in. Dit betekent dat je dus bv. minstens een achttal keer 2L van deze oplossing geeft om de 2 (of 3 of 4) dagen (als we de laatste 0,3L laten vallen, aangezien we eerder toch naar boven hadden afgerond).
Geef het voedsel in de valavond om roverij te voorkomen (zie ook: “Het risico op roverij verminderen). Daarenboven kan men hiertegen het vlieggat verkleinen. De bijen zullen de siroop opnemen, in de raten plaatsen en uitdampen.
Controleer na het voederen of het wintervoer goed is opgeslagen door de kasten te wegen of door een laatste kastcontrole te doen (zo kun je je er ook van vergewissen of de koningin aan de leg is). Het voeder kan namelijk geroofd zijn. Een kast kun je wegen met een weeghaak of door een weegsensor/schaal (permanent) te plaatsen onder de bijenkast. Voor het gebruik van een weeghaak doe je best riemen om de bijenkast, die je dan met de haak kan tillen om te wegen.Je kunt anderzijds ook twee zijkanten van de kast afzonderlijk wegen met de weeghaak en dan beide uitkomsten optellen. Om te weten hoeveel voedsel er nog is, kun je de kast een eerste keer wegen net nadat je de eerste keer voedsel hebt toegediend en dit gewicht dan als referentie gebruiken (trek het gewicht van het toegediende voeder af om het kastgewicht zonder voedsel te kennen). Door bij het wegen ook zelf de kast op te heffen, zul je na enige ervaring eigenhandig kasten op gevoel kunnen “wegen”.
Weeg de kast aan het einde van de winter (eind februari-begin maart) nogmaals om te controleren of er nog voedsel aanwezig is. Indien dit niet het geval is, voeg je best suikerdeeg toe, wat beter is dan siroop dat de bijen die het opnemen te veel kan afkoelen wanneer het nog koud is. Op dit moment zou een volk op twee rompen nog altijd over 10kg (een vijftal volle ramen) voeder moeten beschikken en een volk op een romp over 6kg (een drietal volle ramen). Ook bij de eerste voorjaarscontrole (~15°C) kun je bijvoederen indien blijkt dat er nog amper voedsel aanwezig is. Vanaf nu zou een bijenvolk altijd ten minste over 4kg voedsel moeten beschikken. Vanaf dit moment kan je behalve suikerdeeg ook weer siroop voederen in een 1:1-verhouding. Ook kan je eventueel ramen met voedsel van beter bedeelde volken geven aan de hongerigere volken, als je zeker bent dat je zo geen ziektes verspreid (cfr. “Slechts ziektevrije bijen en ramen naar andere kolonies overzetten“).
Referenties:
Joustra, J. A. (1934). Het bijenboek. F.J.S. Van Der Peijl – Hansweert. 504p.
Mogren, C. L.; Margotta, J.; Danka, R. G., Healy, K. (2018). Supplemental carbohydrates influence abiotic stress resistance in honey bees. Journal of Apicultural Research, 57(5): 682–689. https://doi.org/10.1080/00218839.2018.1494912
Papežíková, I., Palíková, M., Syrová, E., Zachová, A., Somerlíková, K., Kováčová, V., Pecková, L. (2020). Effect of Feeding Honey Bee (Apis mellifera Hymenoptera: Apidae) Colonies With Honey, Sugar Solution, Inverted Sugar, and Wheat Starch Syrup on Nosematosis Prevalence and Intensity. Journal of Economic Entomology, 113(1): 26-33. https://doi.org/10.1093/jee/toz251
Pohl, F. (2008). Bijenhouden: Hoe doe je dat? Tirion Natuur, Baarn (Nederland). 124p.
Pridal, A.; Musila, J.; Svoboda, J. (2023). Condition and Honey Productivity of Honeybee Colonies Depending on Type of Supplemental Feed for Overwintering. Animals, 13, 323. https://doi.org/10.3390/ani13030323
Schotman, J. W. (1947). Handboek der moderne bijenteelt. De Driehoek, Nederland. 715p.
Wheeler, M. M. en Robinson, G. E. (2014). Diet-dependent gene expression in honey bees: honey vs. sucrose or high fructose corn syrup. Scientific Reports, 4: 5726.
Honeybee Valley | Initatie tot het imkeren
INWINTEREN VAN BIJENVOLKEN – konVIB
SUIKER IN DE BIJENVOEDING – konVIB
library.wur.nl/ojs/index.php/bijenhouden/article/download/4157/3660?inline=1
library.wur.nl/ojs/index.php/bijenhouden/article/download/7579/7082?inline=1
Overweeg je bijenstand uit de wind te zetten (of een windscherm te plaatsen). Harde wind kan de bijen 's winters aanzienlijk meer afkoelen, waardoor zij meer voedsel nodig hebben om zich op te warmen. Kolonies die uit de wind staan zullen dus een lagere wintervoorraad nodig hebben.
Isolatiemateriaal aanbrengen rond de bijenkasten heeft daarentegen een omgekeerd effect wanneer het buiten een warme of zonnige winterdag is: het isolatiemateriaal houdt de welgekomen warmte buiten. Isolatiemateriaal op de dekplank kan wel wat helpen, door opstijgende warmte binnen te houden. Eventueel kun je wel wat isolatiemateriaal onder het deksel plaatsen, om opstijgende warmte wat tegen te houden.