Gebieden mijden waar allergene of toxische planten voorkomen

Exchange
belgium
Gebieden mijden waar allergene of toxische planten voorkomen


Zorg ervoor dat er in de directe omgeving van de bijenstand geen allergische of giftige planten aanwezig zijn. Indien honing gemaakt wordt met nectar afkomstig van giftige planten, kan deze honing giftig zijn. Vaak gaat het over planten die slechts giftig zijn voor mensen en minder voor de bijen zelf, zoals het geval is met planten die pyrrolizidine alkaloïden (PA's) bevatten. PA’s in honing vormen meestal slechts een probleem wanneer planten met deze stoffen in groten getale aanwezig zijn of zelfs woekeren in de percelen rondom de bijenstand en niet wanneer ze bijvoorbeeld verspreid voorkomen in tuinen. In het eerste geval kunt u overwegen om over te gaan tot bestrijding, maar beter is zulke gebieden vermijden bij het oprichten van een bijenstand.

plantengids
bij verwijderen handschoenen, masker, onkruidvork of maaier
1

Zoek op of er allergene planten (bv. Driedelige ambrosia Ambrosia trifida, BijvoetArtemisia vulgaris…) en/of giftige planten (bv. Slangenkruid Echium vulgare, JacobskruiskruidJacobaea vulgaris, komkommerkruidBorago officinalis en koninginnen- of leverkruidEupatorium cannabinum, die pyrrolizidine-alkaloïden (PA’s) bevatten) abundant voorkomen in je regio. Hoofdzakelijk komen giftige planten voor in de composietenfamilie (Asteraceae), in de familie van de ruwbladigen (Boraginaceae), bij de vlinderbloemigen (Fabaceae) en in enkele species van de maagdenpalmfamilie (Apocynaceae).

© Kamiar Torabi
© Kamiar Torabi
© Kamiar Torabi

© Kamiar Torabi
© Kamiar Torabi
© Kamiar Torabi
2

Bij het kiezen van de locatie van de bijenstand, vermijd je best de regio’s met de aanwezigheid van giftige en allergene planten. Deze planten komen vooral voor op plekken waar niet aan intensieve landbouw gedaan wordt zoals natuurgebieden, verwilderde weiden, braakliggende percelen, enz.

3

Als er in de buurt toch enige van deze planten aanwezig zijn, moet men voorkomen dat deze zich dichter bij de bijenstand kunnen vestigen. Dit kan door het inzaaien van plan andere planten, des te beter planten die een negatief effect hebben op de giftige planten. Zo helpen witte klaver, schapenzuring, gewoon reukgras, gewoon duizendblad, reukloze kamille en gewoon struisgras bijvoorbeeld tegen jakobskruiskruid. Ook is het belangrijk beschadiging van de zode te vermijden (bandensporen, overbegrazing…), wat zorgt voor een ideale bodem voor pioniersplanten als jakobskruiskruid.

4

Als er in de nabijheid van de bijenstand dan toch giftige en allergene planten aanwezig zijn, dan kan je misschien in de mate van het mogelijke, met de juiste bescherming, deze planten manueel verwijderen of maaien. Een andere mogelijkheid is het laten begrazen door schapen en geiten, die tegen het kruid kunnen in tegenstelling tot runderen en paarden. Terugkerend naar het voorbeeld van jakobskruiskruid, is het belangrijk op te merken dat deze plant zich snel kan herstellen na maaien. Wanneer de bloemknoppen van de helft van de planten geel beginnen te kleuren, is het het optimale tijdstip van maaien, meestal in de tweede helft van juni. In dit geval kan maaien tot een afnamen van 80% aanwezigheid van de plant leiden. Als dit na een eerste keer maaien één à twee keer herhaald wordt, wanneer weer de helft van de bloemknoppen geel worden, kan deze plant onder controle gehouden worden.

Referentie: Expertisecentrum : Drachtplanten – Vlaams Bijeninstituut vzw

- Er mag geen honing en stuifmeel geoogst en verkocht worden van giftige planten. Sommige giftige stoffen die planten bevatten kunnen kankerverwekkende eigenschappen hebben. Daarbij is de meting van het PA-gehalte een moeilijke opgave. Ook moeten limietwaardes voor de aanwezigheid van PA’s in honing nog vastgesteld worden. Pollen mag 500 µg/kg PA’s bevatten (https://regulatory.mxns.com/en/new-maximum-levels-pyrrolizidine-alkaloids).
- Bij het verwijderen van allergene en giftige planten moet bescherming (bv. handschoenen en masker) gedragen worden.

Does the description correspond to the practice applied in your country?
4
14