Detectie van typische tekenen van Europees Vuilbroed en laboratoriumanalyses

Exchange
belgium
Detectie van typische tekenen van Europees Vuilbroed en laboratoriumanalyses


De sleutel naar een doeltreffende bestrijding van Europees Vuilbroed (EVB) is een goede hygiëne, de vroege detectie van symptomen en het op tijd verwittigen van de bevoegde instanties.

EVB is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door Melissococcus plutonius, een niet-sporenvormende bacterie. Alleen jonge larven (tot 2 dagen oud) zijn hier gevoelig voor. Zij worden dan ook zeer snel ziek na het eten van gecontamineerd voedsel of door overdracht van besmette voedsterbijen. De bacterie vermenigvuldigt zich in de darm van de larve en neemt er het voedsel op. Hierdoor sterft de larve door verhongering, meestal nog voordat de cel verzegeld wordt. De bruine of gele larven zitten omhoog opgekruld in de cellen en zien er uit alsof ze in de cel ‘gesmolten’ zijn. Hierna drogen de dode larven langzaam uit tot een rubberachtig schubje dat los aan de wand van de cel blijft hangen. Poetsende bijen raken besmet tijdens hun poging de dode larven te verwijderen en besmetten andere larven tijdens het voeden. Soms overleven geïnfecteerde larven de infectie en verspreiden ze de bacteriën verder als volwassen bij door bacteriën die in hun uitwerpselen aanwezig blijven.

Als de ziekte de bijenkolonie verzwakt, wordt het volk meer vatbaar voor roverij. Rovende bijen die in contact komen met de EVB-bacterie zijn vectoren (dragers) van de ziekte naar rovende bijenkolonies. Bij een ernstige besmetting sterft de kolonie. Deze ziekte is enorm besmettelijk en kan voor vele jaren nasluimeren in honing, was en imkersgereedschap.

Symptomen zijn (overgenomen van de Honeybee Valley website – aangiftepichtige bijenziekten):

– gevlekt broedpatroon (gelijkaardig aan broedpatroon van AVB infectie)
– larven worden geel- of bruinachtig van kleur (zie afbeelding F)
– bij de lucifertest trekt de inhoud van aangetaste cellen zich tot korte draden (zie afbeelding E)
– dode larven verdrogen tot makkelijk te verwijderen schubjes (zie afbeelding F)
– min of meer uitgesproken rottingsgeur of azijngeur

© Kamiar Torabi
© Kamiar Torabi

NB: Geïnfecteerde larven kunnen versneld afsterven door secundaire besmetting met een vaak voorkomende bacterie, nl. Paenibacillus alvei. Deze infectie kan mogelijk voor een langere draadvorming zorgen bij de lucifertest en zo grotere gelijkenissen vertonen met een AVB-infectie. In het algemeen gaat bij een EVB-infectie het broed dood vóórdat de cel gedicht wordt. Daarenboven zorgt de textuur van de gedroogde schubjes in de cellen meestal voor een duidelijke differentiatie tussen beide bacteriële ziektebeelden.

Bijenvolken kunnen geïnfecteerd zijn met de EVB-bacterie zonder duidelijke symptomen te vertonen. Een uitbraak van EVB kan echter gebeuren als het volk in stress verkeert, zoals bij bepaalde klimatologische condities als koud en vochtig weer, of bij slechte voedingsomstandigheden. Een andere stressor kan de verhouding haalbijen en voedsterbijen zijn die in het voorjaar naar een grotere hoeveelheid haalbijen overhelt. Minder bijen die de ontwikkelende larven kunnen voeden, veroorzaakt soms in het voorjaar stress, waardoor EVB-symptomen kunnen opduiken. Als de ratio (verhouding) voedsterbijen en ontwikkelende larven terug stabiliseert, kunnen de symptomen verdwijnen.

Bij een vermoeden van EVB kan je zelf de lucifertest uitvoeren op verdachte broedcellen. Duw het uiteinde van een lucifer tot helemaal in de open broedcel. Haal deze er langzaam uit. Als je een lange, fijne donkerbruine draad kunt trekken van 3 tot 5 cm, is deze larve vermoedelijk besmet met AVB (zie “Visuele inspectie van broedramen tijdens werk in de kolonie ter preventie van Amerikaans Vuilbroed“). Als de getrokken draad relatief kort blijft (meestal niet langer dan 1,5 cm), is deze larve mogelijk besmet met EVB. Dit eenvoudige veldexperiment dient uiteraard bevestigd te worden met een sluitende diagnostische test.

Indien je symptomen van Amerikaans Vuilbroed waarneemt, contacteer je jouw Lokale Controle-Eenheid (zie “De imkers in de buurt, imkersverenigingen en autoriteiten op de hoogte stellen van Europees Vuilbroed in uw bijenstand“), waarna de dierenarts en eventueel een assistent voor de bijenteelt van het FAVV zullen komen voor staalname. De dierenarts neemt een monster uit gesloten broed (of honing) en stuurt het op naar het Nationaal Referentie Laboratorium (NRL, Sciensano) ter analyse. Al het materiaal (mes, plastic recipiënt, handschoenen en laarzen) wordt voor en na de staalname met ethanol gereinigd. Het nummer van het staal wordt ook op de kast genoteerd. 

Tijdens het laboratoriumonderzoek voert men een dissectie, isolatie en identificatie, en moleculaire test uit op e stalen die verdacht worden van EVB (of AVB).

Dissectie
Met een wattenstaafje prikt men in een aantal broedcellen. Zo worden mogelijks aanwezige bacteriën uit larven ‘gedissecteerd’. De inhoud van de aangeprikte broedcellen brengt men in een buis met steriel water. Hierna dient men de vuilbroedbacteriën eerst te isoleren vooraleer de identificatie kan volgen (zie volgende diagnostische stappen).

Isolatie en identificatie

Nadat het wattenstaafje van de larven naar de vloeistof is overgebracht, plaat men een deel van deze vloeistof uit op een specifieke agarbodem. De agarplaten worden bij 37°C gezet voor enkele dagen om de bacteriën te doen groeien. In het geval van diagnostisch onderzoek naar EVB plaatst men deze agarplaten in een zuurstofarme container, aangezien Melissococcus een anaërobe bacterie is. In het geval van diagnostisch onderzoek naar AVB, voert men vóór het uitplaten eerst een hitteschok van 10 minuten bij 80°C uit op de vloeistof, aangezien AVB een sporenvormende bacterie is. Hierbij worden niet-sporenvormende kiemen afgedood.

Agarbodem met gegroeide P. larvae-kolonies (kleine melkwitte stipjes). De 3 grotere grijzere kolonies zijn andere kiemen die in staat waren om op de plaat te groeien. Ze zijn echter visueel te onderscheiden van de typische AVB-kolonies. Om definitief te bevestigen dat het om P. larvae gaat, dient een moleculaire test uitgevoerd te worden.
© Kamiar Torabi

Deze behandeling creëert de beste groeiomstandigheden voor de vuilbroedbacteriën. Na enkele dagen groeien, kan de identificatie plaatsvinden. Echter kunnen er ook andere bacteriën opgroeien en de diagnose bemoeilijken. In het geval van AVB worden daarom verdachte bacteriekolonies op de plaat onderworpen aan een catalasetest. Verschillende bacteriekolonies die visueel lijken op AVB-kolonies zijn vaak catalasepositief, terwijl P. larvae catalasenegatief is. In het geval van EVB worden gegroeide kolonies op de plaat onderworpen aan een nigrosine- en/of gramkleuring. Deze testen sluiten gram-negatieve staafvormige bacteriën uit, aangezien M. plutonius een gram-positieve coccus-bacterie is. Als al deze testen wijzen in de richting van AVB of EVB, wordt het staal als verdacht bestempeld. Dit wordt in een beproevingsverslag naar de imker gecommuniceerd. Om definitief te kunnen bewijzen dat het over de betreffende besmetting gaat, dienen de stalen aan een moleculaire test onderworpen te worden.

Moleculaire test

PCR-toestellen
© Matteo Giusti

Met de moleculaire test PCR (Polymerase Chain Reaction) bevestigt men genetisch of het weldegelijk om M. plutonius (EVB) of P. larvae (AVB) gaat als men in de vorige fase het staal als verdacht bestempelt voor een van de twee vuilbroedbacteriën.

Referenties:

Honeybee Valley | Aangifteplichtige bijenziekten

De imker kan zelf geen verdacht staal nemen en opsturen ter analyse. Dit dient door de assistent en/of een erkend dierenarts te gebeuren. Deze laatste werd door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu erkend en is in staat om o.a. bedrijfsbegeleiding uit te voeren.

Does the description correspond to the practice applied in your country?
11
0